5 december 2021
śrī śrī guru gaurāṅgau jayataḥ!
Viraha-bhajanaAfgescheidenheid roept verbazingwekkende emoties op
In deze wereld was Śrīla Mādhavendra Purīpāda de eerste loot aan de wensboom van prema. Hij zong in zijn staat van perfectie een ongeëvenaard vers. ayi dīna-dayārdra nātha he Śrī Caitanya-caritāmṛta (Madhya-līlā 4.201) O
Meester, wiens hart smelt van mededogen voor de noodlijdenden! O Heer van
Mathurā! Wanneer zie Ik Jou weer? O geliefde Heer van Mijn leven, Ik hunker
er koortsachtig naar om Jou te zien, zozeer zelfs, dat Mijn hart intens rusteloos
is geworden. Wat moet Ik nu doen? Dit vers werd
oorspronkelijk gemanifesteerd door Śrīmatī Rādhikā
in de zielsangst van Haar afgescheidenheid van Śrī Kṛṣṇa,
toen Hij naar Mathurā was vertrokken. Dus Mādhavendra Purīpāda
heeft in deze wereld het zaad van toewijding in de amoureuze relatie geplant.
In deze śloka stort
Śrīmatī Rādhikā Haar mahā prema (mahābhāva)
uit, nadat Kṛṣṇa naar Mathurā was vertrokken. Bhajana uitgevoerd naar voorbeeld van
Rādhikā’s gemoedstoestand in deze conditie is de allerhoogste bhajana. Het gevoel van afgescheidenheid is essentieel voor de sādhaka De beoefenaar van
bhakti voert bhajana van nature uit met een gevoel van afgescheidenheid van Kṛṣṇa.
De toegewijden van śṛṅgāra-rasa,
die zich als de meest noodlijdenden beschouwen, roepen op koortsachtige wijze
dīna-dayārdranātha Kṛṣṇa
aan, de Heer van de noodlijdenden. Er zijn slechts
drie personen, die de essentie van dit vers ervaren: Śrīmatī
Rādhikā Zelf, Śrīla Mādhavendra Purī en Śrīman
Mahāprabhu (Hij is Kṛṣṇa bedekt met de lichaamskleur
en gevoelens van Śrīmatī Rādhikā). Om deze śloka te manifesteren heeft
Śrīla Mādhavendra Purī, een eeuwige volgeling van
Śrī Rādhā, zich de emoties eigen gemaakt van mathurā-virahiṇī
Śrī Rādhā. Śrī
Gauracandra zegt, yugāyitaṁ nimeṣeṇa Śikāāṣṭaka (7) O sakhī, in afzondering van Govinda lijkt een ogenblik duizend jaar. Uit Mijn ogen stromen tranen als stortregens in de moeson en deze hele wereld ziet er verlaten uit. In Vilāpa-kusumānjali (102) heeft Śrīla Ragunāha dāsa Gosvāmī het volgende gezegd, āśā bharair amṛta-sindhu-mayaiḥ
kathaṣcit O Varoru (meisje
met mooie dijen), Ik breng mijn tijd door met de enige hoop op
dienstverlening aan Jou. Welke waarde heeft dit leven voor me, het land van
Vraja en Śrī Kṛṣṇa, de vijand van Baka, als Jij
me Jouw genade niet schenkt? Zonder de genade
van Śrīmatī Rādhikā te krijgen is het niet mogelijk
de genade van Śrī Kṛṣṇa te krijgen. Maar wanneer
het hart uiterst rusteloos wordt om Haar genade te krijgen, wordt de genade
van Rādhānātha Śrī Kṛṣṇa
gemakkelijk toegankelijk. Śrī
Gurudeva is de identieke manifestatie van Śrīmatī Vṛṣabhānu-nandinī,
het kroonjuweel van āśraya-tattva
(degenen die voertuigen van de liefde voor Kṛṣṇa
vormen). Śrī Gurudeva neemt op deskundige wijze de methode van de sakhīs over om het Goddelijk Paar
in Hun transcendente, met liefde geladen spel en vermaak te dienen. Om deze
reden is hij Śrī Rādhā en Kṛṣṇa uiterst
dierbaar. Hoe wil je de genade van Śrī Kṛṣṇa
krijgen, als je niet de genade krijgt van een guru op dit niveau? Degenen, die onder bescherming blijven van śrī guru gaan golven van
intense afgescheidenheid van hem ervaren, wanneer hij niet langer manifest
is, en die golven zullen zeker tot hun hoogste niveau toenemen. Gehechtheid intensiveert door afgescheidenheid Śrī
Bhagavān breidt uit mededogen Zijn manifeste spel uit in de gedaante van
śrī guru. Op dezelfde
manier voert śrī guru het
spel op van de verdwijning uit deze wereld om zijn eeuwige spel binnen te
gaan. Zijn enige doel ervan is de volkomen dienstverlening en volkomen
inbezitneming van degenen, die van hem afhankelijk zijn, te stimuleren. Zij
die het geluk hebben hun toevlucht te hebben genomen tot een rūpānuga-guru tijdens zijn
manifeste aanwezigheid, ervaren voortdurend een toename van hun gehechtheid
om hem diensten te verlenen. En na zijn verdwijning blijft hun gehechtheid
aan hem met sprongen toenemen. Het gevolg is, dat de afgescheidenheid van hem
zich van dag tot dag intensiveert; alleen hierdoor blijft de gepraktiseerde bhajana altijd nieuw. Er zijn twee soorten bhajana. De eerste wordt uitgevoerd met chanten en herinneren van spel in afgescheidenheid (vipralambha-līlā) en de tweede wordt uitgevoerd door zich het spel van de ontmoeting (sambhoga-līlā) te herinneren. Ofschoon de gopīs en Vrajavāsī’s de ontmoeting met Kṛṣṇa altijd boven afzondering prefereren, speelt Hij met hen door hen van vipralambha-rasa te laten genieten. De sādhaka dient het gevoel van
afgescheidenheid van Kṛṣṇa te ontwikkelen door te denken, “Ik
zie Kṛṣṇa niet en ik zie Śrīmatī
Rādhikā niet en Vraja ook niet. Ik realiseer helemaal niets en ben
dan ook niet in staat mijn gurudeva te
dienen.” De hoogte van intense afgescheidenheid Raghunātha dāsa Gosvāmī heeft ons laten zien hoe afgescheidenheid van Kṛṣṇa en vooral van Śrīmatī Rādhikā aanvoelt. Een sādhaka moet in dergelijke gevoelens ondergedompeld zijn. Śrīla Raghunātha Gosvāmī treurde ook in afzondering van zijn śikṣā-gurus, “Ik ben zo ongelukkig! Eerst vertrok Śrī Caitanya Mahāprabhu uit deze wereld en liet me achter. Toen was ik voortdurend in gezelschap van Śrī Svarūpa Dāmodara, maar hij vertrok ook uit deze wereld. Vervolgens pakte ik de lotusvoeten van Śrī Gadādhara Paṇḍita vast, maar hij vertrok eveneens. Daarna deed iedere plek en ieder stofdeeltje van Jagannātha Purī me denken aan Śrī Caitanya Mahāprabhu, Svarūpa Dāmodaa, Gadādhara Paṇḍita en hun metgezellen. Daarom heb ik Jagannātha Purī verlaten en ben naar Vṛndāvana gegaan.” In Vraja, voerde Śrīla Dāsa Gosvāmī bhajana uit in Rādhā-kuṇḍa onder leiding van Śrīla Rūpa en Śrīla Sanātana Gosvāmī’s. Toen Śrīla Rūpa Gosvāmī zijn ongemanifesteerde spel binnenging, weende Śrīla Dāsa Gosvāmī in afzondering van hem alsvolgt, śūnyāyata mahā-goṣṭhaṁ /
girīndro ‘jagarāyate Śrī Prārthanāśraya-caturdaśaka (11) Nu ik zonder de persoon ben, die mijn leven in stand houdt, lijkt het land van Vraja verlaten en desolaat, lijkt Govardhana Heuvel op een grote python en Rādhā-kuṇḍa lijkt op de gapende muil van een tijgerin. Wie kan afgescheidenheid van Guru realiseren? Hoewel onze gurudeva ook zijn ongemanifesteerde,
eeuwige spel is binnengegaan, blijven wij vrolijk in deze wereld leven. Ter
gelegenheid van bijzondere dagen, zoals zijn verschijnings- en verdwijningsdagen,
kunnen we aan hem denken, maar dikwijls zijn we druk met het organiseren van
het feest ter ere van hem, waardoor er weinig gelegenheid is om onze
afgescheidenheid van hem te overdenken. Als we iets over hem vertellen, kan
er een traan worden weggepinkt, maar het kan ook niet gebeuren. Als het feest
erg uitgebreid is, valt er veel te regelen, zoals de abhiṣeka, de guru-pūjā
en het uitdelen van mahā-prasādam
aan de Vaiṣṇava’s. Daardoor is er weinig gelegenheid om aan hem
te denken en te huilen. We organiseren deze festivals grotendeels ten behoeve
van het algemene publiek, dat met hem geen intieme relatie heeft. Toch
moeten we ervoor zorgen, dat er op die dag een gevoel van afgescheidenheid in
ons hart komt. Dit wordt bhajana
genoemd. Bijzondere
personen, die een immense verplichting en verschuldiging aan gurudeva hebben gerealiseerd voor
alles, dat ze van hem hebben gekregen en die overvloedige diensten hebben verleend
met viśrambha-bhāva (sponane
intimiteit), zullen de afgescheidenheid voelen en huilen. Dergelijke toegewijden
denken niet, “Ik ben een stumper en mijn gurudeva
is zo verheven.” Iemand met dergelijk respect en eerbied kan niet huilen. Śāstra stelt vast, “viśrambhena guror sevā – de sevaka voert dermate intieme dienst aan gurudeva uit, dat gurudeva
met hem altijd tevreden is.” De guru
ziet hem geen moment als zijn dienaar of discipel, maar hij ziet hem als zijn
eigen hart. Śrī Īśvara Purīpāda (een discipel
van Śrīla Mādhavendra Purī) en Govinda (een discipel van
Śrī Īśvara Purī) waren dienaren van zijn kaliber.
Ofschoon een dergelijke relatie met śrī
guru zeldzaam is, is het voor rāgānuga-bhakti
volstrekt noodzakelijk. Hiervan verstoken zijn we niet in staat te huilen
zoals Śrīla Raghunātha dāsa Gosvāmī. Gradaties van afgescheidenheid Een toegewijde
ervaart verschillende maten van afgescheidenheid van gurudeva in overeenstemming met het niveau van zijn bhakti. Als we denken aan de genade,
die hij toonde, en zijn superieuriteit aan ons, ervaren we een bepaald soort
sentiment. Maar als we onze intieme relatie met hem herinneren en zijn
immense liefde voor ons, huilen we onophoudelijk om hem. Nanda
Bābā huilt in afgescheidenheid van Kṛṣṇa, maar
Yaśoda Mā kan meer huilen dan Nanda Bābā. De gopīs kunnen echter aanzienlijk
meer huilen dan Yaśodā. Dat komt, omdat hun relatie met
Kṛṣṇa intiemer is. We moeten een dergelijk intieme relatie hebben
met onze gurudeva, Śrī Kṛṣṇa,
Śrīmatī Rādhikā, Śrī Rūpa Maṅjarī,
Śrīla Rūpa Gosvāmī en al dergelijke persoonlijkheden.
Dan zijn we in staat te huilen om hun genade. Zonder die intieme
dienstverlenende relatie met onze gurudeva
kunnen we onmogelijk onze relatie voorstellen met Śrī Rūpa Maṅjari
of Śrīmatī Rādhikā en Kṛṣṇa. Onze vooruitgang
is uitsluitend afhankelijk van de intensiteit van onze dienstverlening aan gurudeva. Het is het platform, waarop zich
alle andere relaties en ervaringen ontwikkelen. Als we kunnen huilen om gurudeva, kunnen we ook huilen om
Śrīmatī Rādhikā. En als we niet om hem kunnn huilen,
kunnen we niet om Haar huilen. Alles, dat we hebben geleerd, hebben we
geleerd van gurudeva en we moeten
in de grond van ons hart om hem huilen. Hoe moeten we huilen Śrī Caitanya Mahāprabhu heeft in het zesde vers van Śrī Śikṣāṣṭakam instructies gegeven, nayanaṁ galad-aśru-dhārayā O Heer, wanneer stromen de tranen uit mijn ogen, breekt mijn stem en staat het haar op mijn lichaam overeind, wanneer ik Jouw heilige namen chant? “Wanneer voel ik zoveel verdriet, dat ik moet huilen, wanneer ik de namen Hare Kṛṣṇa, Rādhā-Govinda of Vṛndāvaneśvarī chant?” Op deze manier huilen is ons dharma, de essentie van onze religieuze principes. Op zekere dag zullen we met de genade van degenen, die dit gevoel van afgescheidenheid oprecht ervaren, en met de genade van gurudeva en onze guru-paramparā dit feit realiseren. Dit is ons ware gebed en wanneer we bidden, moet ons gevoel zijn, “tava nāma-grahaṇe bhaviṣyati – wanneer ga ik huilen tijdens het chanten van harināma en de herinnering aan het horen over Jouw spel en vermaak?” Degenen, die het grootste geluk hebben, kunnen huilen en wenen om deze gemoedsstemmingen en ze als zodanig ervaren. Terwijl we zachtjes harināma uitspreken, harināma chanten, tot harināma bidden of gewoon denken aan harināma, moeten we een gevoel van afgescheidenheid ervaren. Als we dit nog niet voor elkaar krijgen, moeten we dit gevoel in onze praktijk van sādhana-bhakti geleidelijk ontwikkelen. Door over het spel van Śrī Caitanya Mahāprabhu en Zijn metgezellen te lezen komen hun gevoelens van afgescheidenheid ons hart binnen en op zekere dag gaan wij ze ook ervaren. Realisatie is het resultaat van de herinnering aan śrī gurudeva. Daarom moeten we altijd aan hem blijven denken. Als we de genade van gurudeva niet begrijpen, kunnen we helemaal niets begrijpen. Ons hoogste doel Śrīla
Bhaktisiddhānta Sarasvatī Ṭhākura Prabhupāda
schrijft, dat ontmoeting en scheiding eeuwigdurend hand in hand gaan. Alleen
de persoon, die enige realisatie heeft van vipralambha (afgescheidenheid) kan sambhoga-līlā (de ontmoeting van Rādhā en Kṛṣṇa)
proeven en dienen. Iemand die vipralambha
niet heeft geproefd, kan sambhoga-līlā
niet waarderen. Het belangrijkste doel van onze sādhana-bhajana is realisatie te krijgen van het gevoel van
afgescheidenheid. Hebben we dat eenmaal bereikt, kan al het andere worden
gerealiseerd. Voor het eerst
gepubliceerd in Rays of The Harmonist
Referenties |
DIT DOCUMENT IS BESCHIKBAAR IN PDF
Volgende => Sri Guru, intiemer dan onze atma