Ware Darśana van Śrī
Jagannātha-deva
Fragmenten
uit het werk van
Śrī Śrīmad Bhaktivedānta Vāmana
Gosvāmī Mahārāja
Voor
het eerst verschenen in het Engels en het Nederlands

Śrī
Jagannātha-deva beschikt over alle vermogens en Zijn gedaante is
saccidānanda
De eeuwig
geperfectioneerde mahā-bhāgavatas,
die zijn uitgezonden door Bhagavān en begaan zijn met het lijden van
anderen, verlenen alleen dienst aan het transcendente, persoonlijke aspect
van Puruṣottama, die Zich buiten de zintuiglijke waarneming bevindt.
De dienstverlening van de nirviśeṣa-vādīs
aan Bhuvaneśvara ofwel het vertoon van hun vertrouwen in Śrī
Ananta Vāsudeva behoort geenszins tot de categorie dienstverlening. De
dienaren van Śrī Jagannātha zijn eigenaren van de dienst aan
Pūrṇabrahma, de meest complete uitdrukking van de Absolute
Waarheid, de eeuwige vāstava-vastu
of Absolute Realiteit. In plaats van dat ze gretigheid vertonen voor
tijdelijke methoden van verering van voorbijgaande aard, houden zij zich
bezig met de eeuwige dienstverlening aan Śrī Bhagavān.
Ofschoon de ledematen van Śrī Jagannātha uiterlijk niet
volledig zichbaar zijn, is de opvatting, dat Hij incompleet is of ledematen
ontbeert, bijzonder schadelijk en is voeding voor overtredingen. Hij is de
primordiale Parambrahma met een gedaante, die bestaat uit eeuwigheid, kennis
en zegen. Uit Hem alleen komt de hele intelligente en niet-intelligente
wereld voort, alsmede de jaiva-jagat,
het gebied van de zielen. We horen Zijn echo in de Veda’s en Upaniṣaden,
“yato vā imāni
bhūtāni jāyante tad-vijijñāsasva tad eva brahma – men
moet trachten alleen die brahma te
kennen, die al deze wezens genereert” (Taittīrīya
Upaniṣad 3.1.1).
Derhalve straalt Hij schitterend op een
ongeëvenaarde wijze en is heel en compleet in Zichzelf met de specialiteiten
van Zijn eeuwig heilige naam, gedaante, kwaliteiten, metgezellen en spel en
vermaak. Hij kan daarom niet worden beschreven met enig bijvoeglijk
naamwoord, dat is verbonden aan de vervuiling van onderscheidende kenmerken uit de
materiële wereld, of het ontbreken daarvan (saviśeṣa-nirviśeṣa).
“Aṇoraṇīyān mahato
mahīyān – Hij is de kleinste der kleinsten en de grootste der
grootsten” (Kaṭha Upaniṣad
1.2.20).
“Na
tat-samaś-cābhyadhikaś-ca dṛśyate – Niets is
gelijk aan Hem of is groter dan Hij” (Śvetāśvatara
Upaniṣad 6.8).
“Tamīśvarāṇāṁ
paramaṁ maheśvaram – Hij is de Allerhoogste Godheid, de
Grootmeester” (Śvetāśvatara
Upaniṣa 6.7).
De Veda’s, Upaniṣaden,
Bhāgavatam en andere
geschriften hebben algemene aanwijzingen gegeven in de richting van Zijn
transcendente glorie en zagen af van nadere indicaties.
De aanvaarding van intieme
dienstverlening van advaya-jñāna-tattva als de Godheid van
Nīlādri
Śrī Kṛṣṇa
Caitanya Mahāprabhu, de Godheid van de Gauḍīya’s, die
identiek is aan Vrajendra-nandana, werd door grondeloze genade voor de zielen
van de wereld gedreven om instructies te geven voor een proces van sādhana-bhajana, dat is verzadigd
van de meest smetteloze ideologie. Hij was woonachtig is Nīlācala,
Śrī Kṣetra, en openbaarde Zijn hoogste instructies voor de
praktijk van bhajana ten gunste van
de wereld. Omdat de meerderheid van geconditioneerde zielen zich niet kan
vereenzelvigen met de toevlucht tot eenpuntige, exclusieve toewijding, bevinden
ze zich op grote afstand van de kīrtana-yajña
voorgeschreven door Śrī Gaura. Śri Bhagavan is als advaya-jñāna-tattva de non-duale
Absolute Waarheid, Vrajendra-nandana. Hij is degene, die verschijnt als
Śrī Nīlādri-nātha en die Zijn toegewijde dienaren
zonder reserves de gelegenheid biedt Hem te dienen. Hij aanvaardt op die
manier hun intieme dienstverlening en presideert daar in volle tevredenheid.
Bepaal wie
werkelijk waardig is om de darśana van Bhagavāns śrī
vigraha te krijgen
Naar het
transcendente gezichtspunt van Śrī Caitanya Mahāprabhu is de darśana van Śrī
Jagannātha alsvolgt. “Pratimā
naha tumī, sākṣāt vrajendra-nandana – Je bent geen
godenbeeld, Je bent in Mijn ogen de zoon van de koning van Vraja.”
In de
context van deze uitspraak heeft Śrīla Bhaktisiddhānta
Sarasvatī Prabhupada het volgende overgedragen, “Śrī
Jagannātha-deva is adhokṣaja-tattva,
de Absolute Waarheid, die Zich buiten het bereik van onze materiële zintuigen
bevindt. Hij is geen object om zintuigen te bevredigen. We kunnen Hem niet
zien krachtens onze eigen wens en kennis. Alleen wanneer Śrī
Jagannātha-deva iemand Zijn genade schenkt, is hij waardig Hem te zien.
Als men Hem gaat bekijken met het ego van genieter en een gevoel van plezier,
ziet men Hem zonder handen en voeten. Individuen die zijn aangetast door de geaardheden
hartstocht en onwetendheid kunnen van Bhagavān geen darśana krijgen. Zolang als de jīva er niet in slaagt de mentaliteit van levensgenieter op
te geven en zich in viśuddha-sattva
plaatst, het platform van overtreffend zuiver bestaan, kan de manifestatie
van Bhagavān Śrī Vāsudeva niet in het hart verschijnen.
“Zelfs een
persoonlijkheid als Brahmā, die zoveel hoger verheven is dan wij, is in
zijn pogingen niet geslaagd om Bhagavān met zijn eigen akṣaja-darśana of
zintuiglijke waarneming in te schatten. Bhagavān zag zijn pogingen en verscheen aan hem
en zei, “Moge je met Mijn zegen volkomen realisatie krijgen van Mijn
constitutionele omvang en bestaan, evenals de specifieke gedaante,
kwaliteiten en het spel en vermaak, waarover Ik beschik.”
De vermelding “mad-anugrahāt – met Mijn genade”
dient vooral te worden opgemerkt. Als iemand vijñāna of gerealiseerde kennis krijgt van bhagavat-tattva, is de gratie van
Bhagavān de enige factor. Alleen wanneer men vrij is van de
pleziermakende mentaliteit en men met eenpuntige aandacht in het hart streeft naar
de darśana van Bhagavān,
wordt men gekwalificeerd om de gratie van Bhagavān te krijgen. Zonder de
zegen van Bhagavān kan men de aard (svarūpa)
van de advaya-jñāna-tattva,
de non-duale Absolute Waarheid, die beschikt over vijñāna (gerealiseerde kennis) en rahasya (esoterische waarheid) niet bevatten. Men kan geen kennis van
Bhagavān krijgen door de śrauta-patha
te overschrijden, het pad van horen uit bonafide bron. Voor iemand, die bhajana uitvoert, is het teken, dat
hij kennis van Bhagavān krijgt, aanwezig in zijn neiging om het object
van bhajana te dienen.”
De
betekenis en de les van Ratha-yātrā
Darśana, of rechtstreekse waarneming, en realisatie
met betrekking tot het krijgen van de zegen van Bhagavān zoals wordt
ervaren door iemand, die zijn toevlucht heeft genomen tot de śrauta-patha, zijn ervaringen,
die door individuen met een materieel waarnemingsvermogen niet kunnen worden
bevat. Alleen degenen, die zijn gebaad in de ambrozijnen oceaan van bhakti-rasa, staan aan de branding van
deze oceaan van het materiële bestaan, zoals getuigen onder leiding van
Śrī Rūpa, die de ware betekenis begrijpen van het grote
Ratha-yātra festival van Mahāprabhu, Śrī Jagad-bandhu, de
weldoener van de hele wereld.
Dit festival behelst in werkelijkheid de sampradāya onder leiding van
Śrī Rādhā, die de zoon van de koning van Vraja met
koorden van liefde wegtrekt uit het rijk van het majestueuze aiśvarya spel, Śrī Kṣetra
Nīlācala, naar het land van het zoete mādhurya vermaak, Sundarācala Vṛndāvana.
Deze sampradāya onder leiding
van Śrīman Mahāprabhu, die het gevoel en de lichaamskleur van
Vārṣabhānavī had aanvaard, getroost zich niet dezelfde
moeite voor Ulṭā-ratha (de
terugtocht) als voor de eerste Ratha-yātrā, wanneer ze
[Jagannātha] naar hun eigen plek brengen. Ze houden zich niet bezig met
het overbrengen van rijkdom uit hun eigen huis naar de deur van een ander.
De gopīs van Gokula werden
door afgescheidenheid overweldigd en gingen naar Kurukṣetra onder
voorwendsel van een pelgrimstocht ter gelegenheid van een zonsverduistering
en werden herenigd met hun Prāṇa Govinda (Hij die hun leven en
zintuigen in verrukking brengt). Dat is waarover het in dit geval ging voor de toegewijden
van Śrīman Mahāprabhu. Hun bhajana bestaat uit afgescheidenheid of vipralambha. Het bezoek van Śrīman Mahāprabhu aan
Alālanātha tijdens anavasara-kāla
[wanneer Jagannātha Zich herstelt na Snāna Yātrā en geen darśana geeft] is vooral een
stimulans voor vipralambha-bhajana.
Śrī Gaurasundara zag Śrī Jagannātha met dit gevoel
van de gopīs in hun overweldigende
emotie van afgescheidenheid. Die darśana
van Śrī Jagannātha kon Zijn vuur van afgescheidenheid, of Zijn
pogingen om Śrī Kṛṣṇa in alle opzichten een
plezier te doen, beter voeden dan het aanwakkeren van Zijn verlangen om te
genieten van een ontmoeting [met het gevoel van een gopī].
In het Engels vertaald uit Prabandhāvalī van Śrīla Bhaktivedānta
Vāmana Gosvāmī Mahārāja
door het Team van Rays of The Harmonist
Dit artikel kan worden gedeeld met insluiting van de licentie Creative Commons
Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Unported (CC BY-SA) onder vermelding
van de auteur, Śrīla Bhakivedānta Vāmana
Gosvāmī Mahārāja; Tweemaandelijkse Centenaire Uitgave van Rays of The Harmonist On-line, No. 1 en Pro Deo Uitgever Jaya Radhe, Nederlandse vertaling: Indirā dāsī.
www.creativecommons.org/licenses/by-sa/3.0/deed.nl
www.purebhakti.com/resources/harmonist-monthly/112-srila-bhaktivedanta-vamana-gosvami-maharaja/1753-real-darsana-of-sri-jagannatha-deva
www.jayaradhe.nl/harmonist_ware_darsana_van_sri_jagannatha-deva.htm
|