Menu: Nederlands Engels
21 februari 2022
Maandelijkse On-line Publicatie – Jaargang 2, No. 1 & Jaargang 15, No. 1
Engelse publicatie 14 februari 2009, Laatst bijgewerkt 21 februari 2022
Waar halen we de moed vandaan voor zelfovergave?door Śrīla Bhaktisiddhānta Sarasvatī Ṭhākura Prabhupāda
Antwoord: Nooit.
Streven naar persoonlijk geluk is niet-devotioneel (abhakti). Iemand, die altijd bezig is met zijn eigen geluk en
vrijheid en dienstverlening aan Hari, guru
Vaiṣṇava’s achterwege laat, krijgt nooit diensten van anderen,
ondanks zijn verlangen ernaar. Hij zal juist worden veronachtzaamd en door iedereen
worden geminacht. Aan de andere kant zullen miljoenen mensen en zelfs
Mahāprabhu Zelf klaar staan om die persoon te dienen, die zijn eigen
geluk en comfort veronachtzaamt en constant betrokken blijft in
dienstverlening aan śrī guru
en Krsna met lichaam, geest en woord. Vraag 2: Met
welke houding moeten we de naam van Śrī Bhagavān chanten? Antwoord: Śuddha-bhaktas (zuivere toegewijden) zullen Bhagavān
nooit aanroepen om hun eigen zonden teniet te doen, om vroomheid te verzamelen
of de hemelse planeten te bereiken, of om een hongersnood, een epidemie,
vredesverstoring, revolutie of ziekte op te heffen. Ze zullen Hem ook niet
aanroepen om objecten voor hun eigen genoegen te verkrijgen, zoals rijkdom of
een koninkrijk. Juist de namen van Śrī Bhagavān wijzen rechtstreeks
op de Allerhoogste Bestuurder (Parameśvara) Zelf. Als we trachten die
Allerhoogste Godheid voor onze eigen kar van lustbevrediging te spannen, wil
dat zeggen, dat we Hem, ons meest vererenswaardige object, tot onze dienaar
benoemen. Dit is een grote overtreding. Tenzij we
Bhagavān aanroepen om Hem te dienen, zal onze aanroep tevergeefs zijn.
Jezus Christus heeft gezegd, “Wend Gods naam niet vergeefs aan.” Dit
impliceert echter niet, dat we Hem niet constant kunnen aanroepen – terwijl we
slapen, dromen, eten of recreëren – te allen tijde en overal. Als we
Bhagavān aanroepen met een verlangen Hem diensten te verlenen, zal onze
aanroeping niet tevergeefs zijn; het is immers onze enige plicht. Als we
daarentegen louter het proces van een echte aanroeping imiteren door Hem te
vragen onze persoonlijke verlangens in vervulling te brengen, is die moeite
tevergeefs. Dat de naam van Bhagavān niet vergeefs mag worden gebruikt,
betekent dat men Zijn naam niet mag aanroepen met een verlangen naar dharma (religiositeit), kāma (zelfzuchtige bevrediging)
of mokṣa (bevrijding);
integendeel, de enige reden om Hem constant te roepen mag alleen zijn om Hem
te dienen. Vraag 3: Wat is het verschil tussen de ziel, het
verstand, of de geest, en het lichaam? Antwoord: Śastra heeft de onderscheidende verschillen
tussen de ziel, de geest en het lichaam uiteengezet en heeft de subtiele
analyse gegeven van achtereenvolgens een spirituele vonk, een schaduw van de
spirit en onbeweeglijke materie. De ziel is eigenaar van de twee andere substanties,
namelijk lichaam en geest. Lichaam en geest behoren tot de ziel en de ziel behoort
op haar beurt tot de Superziel. De ziel heeft twee omhulsels: de ene is het
subtiele omhulsel genaamd geest en de andere is het grofstoffelijke omhulsel
genaamd lichaam. Het externe
materiële lichaam is een verzameling van de vijf grove elementen en het innerlijke
of mentale lichaam drijft het externe lichaam aan. Via de verbinding met de
geest wordt de ziel in haar beperkte staat gebonden aan onvergelijkbare
bezittingen in de vorm van het fysieke lichaam. De ziel bevindt zich op dit
moment in een sluimerende toestand, waardoor ze zich niet gewaar is van
dienst aan de Superziel. De twee ondergeschikte werkpaarden, de geest en het
lichaam, zien dat de ziel, hun eigenaar, in een sluimer ligt en zijn hun
eigen bekrompen belangen aan het vervullen in plaats van de belangen van hun
eigenaar in vervulling te brengen. De aard van de
geest is wankel, maar de ziel is onveranderlijk en eeuwig. De functie van de
geest is genieten en verzaken, terwijl de functie van ziel het dienen van
Śrī Bhagavān is. Het verstand kan objecten met maximaal drie
dimensies bevatten, maar heeft niet het vermogen om objecten van de vierde
dimensie te bevatten, omdat deze zich buiten zijn zintuiglijke waarneming bevinden.
Met behulp van wereldse kennis en ervaring kan men de Allerhoogste Absolute
Waarheid, Śrī Bhagavān, niet bevatten, omdat Hij Zich buiten
het bereik van de materiële zintuigen bevindt. Vraag 4: Hoe kom ik dan op de hoogte met dergelijke
transcendente onderwerpen? Antwoord: Zoals
een boodschapper het nieuws komt brengen van verwanten, die in een ver afgelegen
land wonen, zo draagt een transcendente boodschapper transcendent nieuws aan.
Iedereen die zijn transcendente boodschap niet ontvangt, wordt gezien als
uitermate onfortuinlijk, want die transcendente boodschapper zal ongetwijfeld
zijn boodschap aan iedereen afleveren, die werkelijk gretig is. Vraag 5: Hoe
kunnen we een boodschapper uit Vaikuṇṭha en de authenticiteit van
zijn boodschap herkennen? Antwoord:
Als onze gebeden oprecht en eerlijk zijn, wordt door de genade van
Bhagavān, die alwetend is, alles aan ons geopenbaard. Een student kan
een geleerde wetenschapper alleen herkennen met de hulp van een andere
geleerde wetenschapper. Śrī Bhagavān woont in ons hart en zal
ons met ieder aspect van ons leven bijstaan. We hoeven alleen uitsluitend van
Hem afhankelijk te zijn. Als we iets willen
weten over een of ander wezen, zijn er twee manieren, waarop we dat kunnen
doen. De eerste is door middel van kennis en ervaring uit deze wereld. Maar
in het geval van transcendente entiteiten worden de ervaring en de kennis van
deze wereld als incompleet beschouwd. Dus de tweede metode is zich
uitsluitend over te geven aan die grote persoonlijkheid, die uit hetzelfde
gebied komt, als waar die transcendente entiteit vandaan komt. Door het van
hem te horen krijgen een begrip van die entiteit. Vraag 6: Materiële kennis en ervaring zijn onze enige
hulpmiddelen. Hoe kan de afwijzing hiervan ons helpen zich over te geven aan
een bovennatuurlijk wezen? Antwoord: Men
kan niet succesvol vooruitgang maken, als men het proces van overgave vreest,
omdat men denkt dat het moeilijk is. Als we de Absolute Waarheid willen
kennen, hebben we een immense spirituele kracht van het hart nodig. We kunnen
de kunst van het zwemmen niet leren, als we doodsbang worden alleen al bij
het zien van water. Het proces van overgave is geen erg moeilijke zaak;
integendeel, het is voor de ziel gemakkelijk en natuurlijk. Alles dat aan
overgave is tegengesteld, is voor de ziel onnatuurlijk en pijnlijk. Vraag 7: Waar halen we de moet vandaan om ons eigen
zelf over te geven? Antwoord: We moeten hari-kathā van een bonafide vertegenwoordiger van Bhagavān horen. Als we hem horen spreken, moeten we al onze wereldse ervaring, kennis en gebrekkige logica uitsluiten. Als we doorgaan met luisteren naar de transcendent krachtige en eerlijke vertellingen over Bhagavān door een levende sādhu, worden ongewenste hindernissen (anarthas), zoals weekhartigheid, geleidelijk verdreven. Dan komt ongekende moed ons hart binnen en wordt onzelfzuchtige overgave, de natuurlijke neiging van de ziel, ten volle gewekt. In een dergelijk overgegeven hart zal de zelfmanifesterende Absolute Waarheid van het transcendente gebied Zich openbaren. Dit is de enige manier, waarop we de Absolute Waarheid kunnen kennen, want het is op andere manieren niet mogelijk die waarheid te kennen, die vrij is van ieder spoor van bedrog. In het Engels
vertaald uit Śrīla
Prabhupādera Upadeśāmṛta ____________________________________ Śrīla Prabhupādera Upadeśāmṛta is een verzameling instructies in de vorm van vraag-en-antwoord door Śrīla Bhaktisiddhānta Sarasvatī Ṭhākura Prabhupāda.
Referenties: |
DIT DOCUMENT IS BESCHIKBAAR IN PDF