Menu: Nederlands Engels
17 oktober 2021
śrī śrī guru gaurāṅgau jayataḥ!
Tweemaandelijkse Centenaire Publicatie, Uitgave No. 8
Śrī Dāmodarāṣṭakam en Cāturmāsya-vrataPassages uit het Voorwoord van Śrī Dāmodarāṣṭakam, Bengaalse uitgave door Śrī Śrīmad Bhaktivedānta Vāmana Gosvāmī MahārājaVerschijnt voor het eerst in het Engels (en het Nederlands)
Bhagavān Śrī Kṛṣṇa, de eigenaar van alle vermogens en het reservoir van alle nectar van rasa, had dāma-bandhana-līlā opgevoerd (het spel met zijn buik te worden vastgebonden), zodat Hij de zuivere vātsalya-prema van Mātā Yaśomatī kon ervaren. Hiermee heeft Hij de wereld het hoogtepunt van Zijn afhankelijkheid van, of ondergeschiktheid aan, de toegewijden getoond. Omdat dit spel zich in de maand Kārtika heeft gemanifesteerd, is Kārtika-māsa als Dāmodara-māsa, de maand van Dāmodara, bekend geworden. Daarom heeft Śrīla Gopāla Bhaṭṭa Gosvāmī, de samensteller van de Vaiṣṇava smṛti [Hari-bhakti-viāsa], voor deze maand de dagelijkse uitvoering van arcana (eredienst) aan Śrī Rādhā-Dāmodara en de recitatie van Śrī Dāmodarāṣṭaka gecomponeerd door Stayavrata Muni voorgeschreven. Als men tijdens de maand Kārtika pūjā (eredienst) uitvoert om Śrī Rādhikā een plezier te doen, doet dat Ḍāmodara Śrī Hari een plezier, want Ūrjeśvarī Śrīmatī Rādhārāṇī is de presiderende godheid van deze maand. De eigenaar van alle vermogens, Dāmodara Śrī Kṛṣṇa, aanvaardt geen eerbetoon zonder Zijn svarūpa-śakti (intrinsiek vermogen), ofwel hlādinī-śakti. Op dezelfde manier wijst Śrī Rādhā-devī, de antaraṅga (intieme) of parā-śakti (hoogste energie), alles af in afwezigheid van Haar prāṇanātha (de Heer van Haar leven). Dit is nu precies de reden, waarom de Gauḍīya Vaiṣṇava’s onder leiding van Śrī Svarūpa Dāmodara en Śrī Rūpa Gosvāmī alleen de verering van rādhāliṅgita-vigraha Yugala (het Goddelijk Paar met Kṛṣṇa’s gedaante omarmd door Śrī Rādhā) hebben aanvaard. En dit is de reden, waarom Śrī Kṛṣṇa Dvaipāyana Vedavyāsa in het laatste vers van Śrī Dāmodarāṣṭaka ook zijn eerbetuigingen heeft overgedragen aan Śrī Rādhikā, de dochter van Vṛṣabhānu, en Haar geliefde, de uitvoerder van oneindig spel en vermaak. Met andere woorden, hij heeft de overheersing van śakti-śaktimān-tattva (de coëxistentie van beide principes van vermogen en de vermogende) gegrondvest als bestaand op één enkel gedeeld platform. Śrīla Sanātana Gosvāmīpāda heeft in zijn Dig-darśinī-ṭīkā op Dāmodarāṣṭaka laten weten, “Deze hymne is eeuwig volmaakt en daarom volkomen in staat om Śrī Dāmodara Bhagavān aan te trekken.” Deze aṣṭaka geschreven door Śrī Vyāsadeva is in de Sanskriete literatuur ongeëvenaard en staat vol filosofische inzichten. In deze hymne zijn vergelijkende analyse op het gebied van sādhana-bhajana en de achtereenvolgende uitmuntendheid van madhura-rasa boven die van vātsalya uiteengezet. Als men het bovengenoemde commentaar nauwgezet bestudeert, ziet men, dat deze hymne de ongepaste discussies van prākṛta-sahajiyās over het bovenzinnelijke spel van rāsa (rāsa-līlā) volkomen afwijst. Degenen, die Śrī Dāmodara een plezier willen doen, voeren kīrtana uit van Śrī Dāmodarāṣṭakam en bestuderen het iedere dag gedurende Ūrja-vrata, of Dāmodara-vrata. Ūrja-vrata is een onderdeel van Cāturmāsya-vrata. “Ūrjādaraḥ - eer betuigen aan Ūrja-vrata” is één van de vierenzestig onderdelen van bhakti. Vandaar, dat het onmogelijk is om Ūrja-vrata uit te voeren zonder Cāturmāsya-vrata te volgen. Daarom zijn de regels voor het volgen van Ūrja-vrata opgesteld zoals die voor Cāturmāsya-vrata. Met andere woorden, de vrata begint op Ekādaśī, Dvādaśī of Pūrṇimā en wordt afgesloten op de overeenkomstige dagen van die tithis. dugdhābdhi-bhogī-śayane bhagavān ananto Hari-bhakti-vilāsa (16.293) geciteerd uit Padma Purāṇa “Men dient de vrata met eenpuntige concentratie te volgen vanaf de dag, waarop
Bhagavān gaat slapen op Śeṣa in de melkoceaan tot de dag,
waarop Hij wakker wordt.” Deze uitspraak
toont aan, dat niyama-sevā de
vier maanden omvat vanaf Śayana Ekādaśī tot Utthāna
Ekādaśī. Met andere woorden, zonder Cāturmāsya-vrata
is het incompleet of onvoltooid. Śrī Caitanya Mahāprabhu heeft
met Zijn toegewijden Zelf ook Cāturmāsya-vrata gevolgd, waarmee Hij
een speciaal voorbeeld gaf aan Zijn volgelingen om deze vrata zeker ook te volgen. De Śrī Rūpānuga
Gauḍīya Vaiṣṇava’s, vooral jagad-guru Śrīla Bhaktivinoda
Ṭhākura en Śrīla Bhaktisiddhānta Saravatī
Gosvāmī Prabhupāda, hebben deze standaard ook gevolgd. Aangezien
de onafgebroken relevantie van Śrī
Dāmodarāṣṭaka aldus is aangetoond, dient het
derhalve gedurende Cāturmāsya iedere dag te worden uitgespeld,
zelfs afgezien van niyama-sevā
[Kārtika]. De
ondergeschiktheid aan Zijn toegewijde, die Bhagavān Śrī Kṛṣṇa
in śrī
dāma-bandhana-līlā heeft vertoond, is onbevattelijk en
onvergelijkbaar. Moeder Yaśoda rende achter Śrī
Bāla-gopāla aan, die door yogīs
zelden wordt bereikt, en toen ze Hem na veel moeite te pakken had gekregen, begon
ze Hem te straffen. Als Zijn moeder was ze zich niet gewaar van de oneindig
grote macht van haar zoontje en probeerde Hem vast te binden.
Yaśodā-devī kon alleen op basis van haar vātsalya-prema die Parabrahma Śrī Kṛṣṇa
aan de vijzel vastbinden, de alomtegenwoordige Śrī Kṛṣṇa,
die altijd in Zijn eeuwige gedaante schittert en die Zich buiten het bereik
van materiële zintuigen bevindt. Die onafhankelijke bestuurder van al het
bestaande, Śrī Hari, wordt anders nooit door iemand beheerst of
verslagen. Het schitterende fortuin van de vātsalya-prema van Śrī Nanda en Yaśodā
is uitdrukkelijk beschreven in verzen [van Śrīmad-Bhāgavatam], zoals de volgende. “Tad-bhūri bhāgyam iha janma kim apy aṭavyām – Het grootste fortuin is hier op de een of andere manier te worden geboren [in het heilige land van Vraja]” [(10.14.34), gesproken door Śrī Brahmā]. “Nandaḥ kim akarod brahman śreya evaṁ mahodayam? – Welke gunstige activiteiten heeft Nanda uitgevoerd, O wijze geleerde, die hebben geresulteerd in deze grootste perfectie?” [(10.8.46), een vraag van Parikṣit Mahārāja]. “Aho bhāgyam aho bhāgyaṁ nanda-gopa-vrajaukasām – Welk een geluk! Kijk eens hoe enorm fortuinlijk Nanda, de koeherders en alle andere bewoners van Vraja zijn” [(10.14.32), geproken door Śrī Brahmā]. De geschriften hebben ons laten weten, dat zelfs Brahmā zelf en Maheśvara en zelfs Lakṣmī-devī, die op de borst van Bhagavān rust, een dergelijke verheven bekwaamheid niet kunnen bereiken. Hierin is in ieder opzicht alleen al de lieftalligheid van het spel en vermaak (līlā-mādhurya) van Śrī Kṛṣṇa gemanifesteerd geworden. Uit Prabhandhāvalī
|