Menu: Nederlands Engels
27 augustus 2021
śrī śrī guru gaurāṅgau jayataḥ!
Maandelijkse On-line Publicatie – Jaargang 1 & 14, No. 7
Moeten we leerlingen aanvaarden?door Śrīla Bhaktisiddhānta Sarasvatī Ṭhākura Prabhupāda
Vraag 1: Is het noodzakelijk om constant in het gezelschap van heilige personen (sādhu-saṅga) te zijn? Antwoord: We moeten constant in sādhu-saṅga zijn. Ik ben zwak. Zonder sādhu-saṅga kan ik mezelf onmogelijk redden. Als ik ver uit de buurt blijf van sādhu-saṅga, val ik ten prooi aan de zieke mentaliteit van “Ik ben de baas”. Als we niet leven in overeenstemming met de instructies van de sādhu of de guru, worden we in grote rampspoed gestort. Op het moment, dat we zonder bescherming zijn, neemt māyā ons in hechtenis. Het gevolg is, dat we ons als een dienaar van māyā hier en daar in deze materiële wereld begeven. Vraag 2: Hoe worden we uit de kringloop van het materiële bestaan (saṁsāra) bevrijd? Antwoord: Niemand kan zonder de zegen van Bhagavān ooit worden bevrijd van materiële gebondenheid. Wij zijn slaven, die voor de eeuwigheid door Kṛṣṇa zijn gekocht. Zodra we dit vergeten, moeten we de slaaf van māyā worden. Bhakti bestaat alleen uit dienstverlening aan Bhagavān. Het verlangen naar lustbevrediging is geen bhakti (abhakti); het is verstrengeling in het materiële bestaan. De enige manier om van het rampzalige materiële bestaan te worden bevrijd is kṛṣṇa-kathā te horen van śrī guru en de Vaiṣṇava’s vergezeld van zelfovergave, nederige vraagstelling en een dienstbare houding. Door hari-kathā (prīti) met genegenheid aan te horen komt de neiging tot stilstand om te worden verstrengeld in het materiële bestaan. Vraag 3: Moeten we leerlingen aanvaarden? Antwoord: We mogen geen leerlingen aanvaarden zonder een śuddha-bhakta of een mukta (bevrijde ziel) te zijn. Men dient eerst zelf een leerling te worden door de toevlucht te nemen tot een bonafide guru en van zijn lippen hari-kathā te horen. Dan moet men in zijn eigen leven alles praktiseren, dat men van śrī guru heeft gehoord. Door op nederige wijze kīrtana uit te voeren – dat wil zeggen, voor anderen te herhalen wat men heeft gehoord – kan men daarna geleidelijk ook zelf een guru worden. Het is zelfbedrog om te denken “Ik blijf met opzet voor altijd laghu (onbeduidend).” Je moet guru worden. Het betekent, dat je een ware toegewijde van Kṛṣṇa moet worden, die al zijn zintuigen constant in dienst stelt van Kṛṣṇa. Dit hoeft niet te betekenen, dat je leerlingen moet aanvaarden. Niettemin zijn er sommige śuddha-bhaktas, die door de wens van Bhagavān instructies geven voor het welzijn van de mensen in het algemeen. Zij hebben er geen enkel eigenbelang bij. Het is hun bedoeling om degenen, die laghu (onbeduidend) zijn, guru (belangrijk) te maken; om degenen, die tegen Bhagavān gekeerd zijn, zich tot Bhagavān te laten wenden; en om van iedereen een toegewijde van Kṛṣṇa te maken. Vraag 4: Is Kṛṣṇa de rijkdom van de guru? Antwoord: Śrīla Gurudeva is de eigenaar van Bhagavān. Bhagavān Śrī Kṛṣṇa is de rijkdom van śrī guru, dus alleen śrī guru kan ons Bhagavān geven. Alleen met de zegen van śrī guru kan met de genade en de darśana van Kṛṣṇa krijgen. Vraag 5: Wat betekent “darśana van Bhagavān”? Antwoord: Het hebben van de darśana van Bhagavān betekent, dat de zintuigen honderd procent in dienst staan van God. Met andere woorden, het betekent Bhagavān met alle zintuigen gedurende vierentwintig uur per dag dienen. Als je op die manier bent betrokken, betekent het te zijn gevestigd in ātma-dharma (constitutionele functie van de ziel) en dat is bhakavat-darśana. Innerlijke en externe sphūrti (transcendent visioen) van Kṛṣṇa, welke plaatshebben door de genade van śrī guru en onder invloed van bhajana, zijn dan ook darśana van Kṛṣṇa. Vraag 6: Is het vooral van belang om antar-darśana (innerlijke darśana) te hebben? Antwoord: Uiteraard. Om te kunnen afzien van de externe visie met allerlei fysieke vormen erin – die erop is gericht om van deze wereld te genieten – is het vooral van belang om innerlijke visie te hebben. Iemand zonder innerlijke visie heeft een uitgaande visie, waarin hij van alles ziet voor zijn eigen plezier. De naar buiten gerichte blik betekent immers het zien van māyā, begoocheling. Als je heel erg nieuwsgierig bent naar de inhoud van een brief, ga je geen tijd besteden aan het bestuderen van de envelop. Als we het hele universum in dienst van Bhagavān kunnen zien, is de externe visie ervan opgeheven. “Bhagavān is in het hele universum aanwezig. Ieders hart is Zijn woonplaats. Hij woont constant in de tempel van mijn hart om me de gelegenheid te geven Hem te dienen.” Wanneer deze realisatie zich intensiveert en sterk wordt, zien we de hele wereld als Zijn woonplaats evenals ons hart – ātmavat manyate jagat. Dan zien we de aanwezigheid van onze vererenswaardige Heer overal. Op dat moment is er geen kwestie meer van bahir-darśana, externe visie; itara-darśana, afzonderlijke visie buiten het belang van Kṛṣṇa om; laghu-darśana, onbeduidende visie; viśva-darṣana, objectieve visie van het universum der verschijnselen, enzovoort. Dan alleen bezien we de wereld met volkomen transcendent geluk. Vraag 7: Kan ik mezelf beschermen? Antwoord: Nooit. Het is een vijandige, ondevotionele mentaliteit om te denken “Ik zal mezelf beschermen”. Zodra deze gedachte binnensluipt, ben je in gevaar. “Śrī Kṛṣṇa is mijn enige beschermheer. Wat heb ik te vrezen?” We moeten ons uitsluitend dit verheven begrip eigen maken, zoals Bhakta Prahlāda Mahārāja dat deed. Als we onverschillig worden voor de vertellingen en instructies van Śrī Bhagavān, neemt snel daarna onze afhankelijkheid van Hem af. Het gevolg ervan is, dat diverse verkeerde gedachten en vals-ego ons in een rampzalige situatie brengen. We houden ons constant bezig in dienstverlening aan Bhagavān zonder zelfs een enkel moment te verliezen. We moeten dienen en uitsluitend in de associatie van sādhus blijven. Door constant in dergelijk gezelschap te blijven wordt ons talent voor dienstverlening voortdurend versterkt. Bhagavān vervult feilloos ieder verlangen van Zijn overgegeven bhaktas en Hij zal hen nooit afwijzen – kṛṣṇa sei satya kare, jei māge bhṛtya (Śrī Caitanya-caritāmṛta, Madhya-līlā 15.166). Alleen Śrī Bhagavān heeft het vermogen ons te beschermen door ons een toevlucht te geven. Behalve Hij heeft niemand anders dat vermogen. Met dit onbuigzame vertrouwen kunnen we worden bevrijd van angst en zorgen en worden we gelukkig en succesvol. Kṛṣṇa is de belichaming van gunstige voorspoed en als we volkomen vertrouwen hebben in Zijn natuur om voorspoed te schenken, krijgen we zeker die gunstige voorspoed. Woorden kunnen de soort enorme voorspoed niet tot uitdrukking brengen, die wordt verkregen door zich volkomen over te geven aan de lotusvoeten van Bhagavān. Vraag 8: Wie worden bevrijd? Antwoord: Alleen wanneer we ons niet in de dienstverlening aan Bhagavān begeven, worden we bevangen door andere gedachten, die kenmerkend zijn voor de mentaliteit van plezier maken. De belichaming van mededogen, Śrī Kṛṣṇa, is altijd bereid ons voor dit gevaar te behoeden, maar hoe kunnen we worden beschermd, als we ons niet volkomen op Hem verlaten? Als guru beschermt Kṛṣṇa de jīva. Śrī guru is de belichaming van Kṛṣṇa’s genade. Śrī Gurudeva, de vertegenwoordiger van Śrī Kṛṣṇa, daalt naar deze wereld af om de jīva van het materiële bestaan te bevrijden en hem naar Kṛṣṇa terug te brengen. Alleen fortuinlijke zoekers naar de Waarheid, die de genade van śrī guru met heel hun hart aanvaarden, kunnen uit dit materiële bestaan worden bevrijd en het oord van transcendente vrede en bovenzinnelijk geluk binnengaan. In het Engels vertaald uit Śrīla Prabhupādera Upadeśāmṛta _________________________ Śrīla Prabhupādera Upadeśāmṛta is een verzameling instructies van Śrīla Bhaktisiddhānta Sarasvatī Ṭhākura Prabhupāda in de vorm van vraag en antwoord.
|